Luce, onze hond, staat huilend onderaan de trap en probeert zich onder het hek door te wringen. Dat lukt niet. Ik spreek haar vermanend toe, maar ze blijft piepen.
‘We gaan niet uit meisje, straks pas,’ Vertel ik haar wat de planning is. Dat heeft natuurlijk geen enkele zin, toch probeer ik het iedere keer weer. Het enige wat tot Luce doordringt is het woord “uit”, in welke samenstelling dan ook. Haar Pavlovreactie is tegelijkertijd vertederend en ergerniswekkend. Ik daal de trap af en zie de oorzaak van haar opwinding de hoek omkomen, een licht gebogen gestalte met ravenzwart haar, dat als een helm om haar hoofd sluit en glimt in de zon. Ze worstelt met een grote koffer. Ik maak het hek open. Luce stuift naar haar toe en danst vrolijk blaffend om haar heen. Paola is terug.
Paola woont ’s winters in Bologna maar als het weer het ook maar enigszins toelaat en dat is meestal vanaf begin mei, verkast ze naar de borgo. Ze hoort bij wat ik de “pioniers” noem. Veertig jaar geleden stonden bijna alle huizen hier leeg en dreigden te vervallen. De “pioniers” woonden allemaal in Bologna en waren op zoek naar een huis voor de zomer, als het in Bologna vaak niet heel prettig vertoeven is. Voor een appel en een ei hebben ze, onafhankelijk van elkaar, hun opknappertjes gekocht. Ze hebben gerestaureerd, de toegangswegen verhard, waterleidingen en elektra afgedwongen en de borgo daarmee gered. Vooral de verhalen over de jarenlange heroïsche gevechten met de nutsbedrijven worden nog steeds vol verve keer op keer verteld. Annarita, de enige oorspronkelijke bewoonster noemt ze graag “ nuovi arrivati, nieuwkomers”, maar volgens mij is dat gewoon pesten. Ze is altijd blij als ze Paula weer ziet na een lange winter.
Paula’s koffer is omgevallen toen ze Luce uitgebreid begroette.
‘Ti serve una mano, heb je een handje nodig?’ Onderbreek ik de knuffelpartij.
‘Zie ik er zo oud uit?’ Reageert ze verontwaardigd. Zo ziet ze er zeker niet uit. Ik had haar hooguit zestig gegeven toen ik haar de eerste keer zag. Ze blijkt zesenzeventig te zijn. Ondanks haar protesten draag ik haar grote koffer naar binnen. Luce blijft zó keurig voor de deur zitten, dat ik me afvraag of dit onze hond wel is. Paola pakt iets uit een plastic bakje op het aanrecht en de oren van Luce gaan omhoog. Als ze over de drempel dreigt te komen, werpt Paola haar een strenge blik toe.
‘Stai, blijf,’ zegt ze zacht. Ze duldt duidelijk geen tegenspraak. Luce blijft en Paola geeft haar een stuk korst, waarschijnlijk van de Parmigiano. Dat de korst daar al een maand of zes ligt maakt voor Luce niets uit. Ze is verslaafd aan kaas en nu begrijp ik waarom ze Paola verafgoodt.
‘Ze luistert beter naar jou dan naar ons.’ Het klinkt een beetje triest als ik het zo zeg.
‘Sono come i bambini, Het zijn net kinderen.’
‘Maar jij hebt toch helemaal geen kinderen,’ Flap ik er uit met een totaal on-Italiaans gebrek aan tact. Paola kan er wel om lachen.
‘Niet van mezelf, nee. Maar in veertig jaar op een scuola elementare, een basisschool heb ik wel iets geleerd. Weet je, er zijn leerlingen die me nu nog steeds ieder jaar met mijn verjaardag bellen.’ Ze draait zich met een ruk om en wijst naar de slaapkamer. ‘Kun je die koffer misschien daar neerzetten?’
Vanuit de keuken vraagt ze of ik een kopje thee wil. Ik sla het aanbod vriendelijk af. ‘Kun je dan wel even helpen met de gas en waterkraan?’
De gaskraan blijkt alleen een beetje hoog in de muur te zitten, maar voor de waterkraan moet ik buiten eerst een betonnen put openmaken. Als ik daarna op mijn buik liggend net bij de blauwe hendel kan, besluit Luce dat dit haar kans is. Ze duwt haar neus tussen mijn billen en van schrik duikel ik bijna het zwarte gat onder me in.
‘Bambini,’ schatert Paola, terwijl ik vloekend overeind kom. Haar ogen lachen nog harder dan haar mond. Ze blijft me bedanken terwijl ze zich onderwijl verexcuseert dat ze niets heeft om me aan te bieden, zelfs geen flesje wijn. Ik probeer haar uit te leggen dat ik niets wil en neem afscheid.
‘Heb je wel wat te eten in huis? Anders kun je altijd met ons mee eten.’
‘No grazie, bedankt.’ Ze heeft niets in huis. Ze gaat zo dadelijk een pizza eten en ervan genieten dat ze niet hoeft te koken. Na zes jaar in Italië voelt het nog steeds een beetje vreemd als zeventigers “lekker een pizza gaan eten”.
‘Volgende week moet ik weer iedere dag koken dus ik neem het er even van. Volgende week komen de bambini weer.’ Ik begrijp er niets van.
‘I genitori, mijn ouders.’ Haar schouders zakken een stukje omlaag en ze lijkt iets krommer te staan. ‘Ci sono bambini e bambini, Je hebt kinderen én kinderen.’