Paddenstoelenjacht
‘Andiamo a funghi?’
Het enthousiasme van Marco werkt aanstekelijk. Het is oktober en het is tijd om paddenstoelen te zoeken.
Ik ben in Nederland opgegroeid en ook nog in de stad. Voor mij zijn paddenstoelen dingen die beschermd zijn en vooral giftig. Het eerste gebod was, verboden te plukken.
Dat ligt hier in de omgeving een beetje anders. Als het vanaf half september ook maar een beetje geregend heeft, begint het bij veel buurtbewoners te kriebelen en als de blaadjes beginnen te verkleuren zijn ze niet meer te houden.
Vooral de Porcini, het eekhoorntjesbrood is een grote favoriet, maar ook de Prugnolo en de Galetti staan hoog op de verlanglijstjes. Die laatste zijn trouwens cantharellen.
Mijn persoonlijke favoriet zijn de trombette, die ook wel trombe dei morti, de bazuinen van de dood worden genoemd. Niet de meest geruststellende naam schoot me door het hoofd, toen ik dit de eerste keer op een menukaart zag staan. In Nederland heten ze Hoorn van Overvloed, wat toch weer een stuk geruststellender klinkt.
Annarita, onze alwetende achterbuurvrouw, zegt dat ze zo heten omdat de lekkerste rond de Giorno dei Morti, Halloween, geplukt worden. ‘Maar misschien is het ook gewoon omdat ze zwart zijn’, voegt ze er lachend aan toe.
Marco kijkt me nog steeds verwachtingsvol aan. Ik heb nog steeds geen antwoord gegeven op zijn vraag. Hij pakt twee zoutjes uit het schaaltje maar stopt ze nog niet in zijn mond. Wil ik mee op paddenstoelenjacht?
‘Wie gaan er nog meer mee?’ Marco kijkt me verschrikt aan en het kost Annarita moeite de slok wijn die ze net heeft genomen niet proestend over de tafel te spugen.
‘Altri? Mai, andiamo insieme.’ Zeker geen anderen, als we gaan dan is het met zijn tweetjes.
Terwijl ze elkaar continu aanvullen en in de rede vallen, leggen Marco en Annarita me uit hoe het zit met ‘Funggaiòli’, paddenstoelenzoekers. Ze hebben allemaal hun eigen geheime plekken en routes en die deel je niet. ‘Anders weet je zeker dat het de volgende keer is leeggeplukt.’ Natuurlijk zijn jouw vindplaatsen ook de beste van de regio. Er is nog één kleinigheid, het moet wel stilgehouden worden.
Voor het plukken van paddenstoelen blijken regels en wetten te bestaan. Om te beginnen moet je een tesserino, een pasje, hebben. Die moet je bij de gemeente halen en hij kost geld, wel achttien Euro voor één jaar.
Het is duidelijk dat mijn buren het onaanvaardbaar vinden, dat je voor het plukken van paddenstoelen wat dan ook aan de gemeente zou betalen. Waar bemoeien ze zich mee? Maar er is een groter bezwaar. Met zo’n pasje mag je per dag drie kilo paddenstoelen meenemen en máár één kilo Prugnoli. In gedachten zie ik de bakjes champignons van de supermarkt. Die zijn toch tweehondervijftig gram? Drie kilo lijkt mij dus heel veel. Marco en Annarita denken daar duidelijk heel anders over.
‘Als je een pasje neemt, weten ze dat je a funghi gaat.’ Marco laat een onheilspellende stilte vallen.
‘Nou en?’ Zeg ik. Ik heb geen idee waar hij op doelt.
‘Dan kennen ze je adres, weten waar je woont.’ Als ik nog geen enkel teken geef dat ik begrijp waar hij naartoe wil, zucht hij diep. Moet hij nu alles uitleggen?
‘Dan kunnen ze komen controleren, hoeveel je in huis hebt liggen, hoeveel je geplukt hebt. Als het zelfs maar twee gram te veel is, staan daar hoge boetes op.’
Annarita vertelt uitgebreid over de zus van een vriendin waar de carabinieri forestale een inval hebben gedaan. ‘Meer dan achthonderd Euro boete kreeg ze en alles is in beslag genomen. Honderdtwintig kilo heerlijke porcini.’
Ik vraag me af wat iemand met zoveel eekhoorntjesbrood wil.
‘Allora andiamo domani?’ Nog steeds weifelend stem ik in. We gaan morgen paddenstoelen zoeken.
‘Mooi, dan zie ik je morgenochtend om een uur of zeven.’
Daar gaat mijn zondagochtend.