Italia Bella,
Het zoete leven in een borgo
‘Stai attento’, pas op, roept Marco vanaf het rotsblok drie meter boven me. Hij heeft bergschoenen met zwaar profiel aangetrokken. Mijn gympen blijken een stuk minder geschikt voor dit avontuur. Mijn voet glijdt weg en ik grijp de dichtstbijzijnde tak om mijn evenwicht te bewaren. Natuurlijk blijkt dat een braamstruik te zijn. Het is nog geen half acht. Het voelt alsof ik er al drie ochtenden op heb zitten.
Opgeschrokken van de wekker heb ik in tien minuten gedouched, me aangekleed en een dubbele espresso naar binnen gegooid. Marco stond precies om zeven uur voor de deur. Soms vraag ik me af of hij wel Italiaans is.
‘Andiamo?’ Hij geeft me een van de twee grote tassen die over zijn schouder hangen. De indrukwekkende glimmende stok in zijn rechterhand is bijna anderhalve meter lang. Het groene vilten hoedje met een lange veer in de band, heb ik nog nooit gezien. Aan de zijkant glimt een zilveren medaillon.
‘Il mio portafortuna’, mijn geluksbrenger. Het hoedje was van zijn vader, van toen die bij de Alpini zat. De Alpini, zijn de Italiaanse Alpenjagers. Ze hebben de naam een beetje een elitekorps te zijn en overal in Italië zijn groepen oud Alpini actief. Soms ondersteunen ze de hulpdiensten bij reddingsacties, maar de overwegende indruk is dat het vooral oude mannen zijn met een nostalgische inslag. Hier in de buurt lijkt hun grootste bijdrage aan het maatschappelijk welzijn te bestaan uit: het roosteren van kastanjes, het verkopen van vin brulé, glühwein en de restjes gezellig samen opdrinken. Marco duwt het hoofddeksel een stukje naar rechts en stapt het bospad op, de borgo uit. Met gezonde tegenzin volg ik hem de berg op.
De zon zou al een beetje op moeten zijn, maar de wolken hangen zo laag dat ik de bomen twintig meter verder nauwelijks kan zien. Alles glinstert van het vocht en het is koud. Marco lijkt het niet te deren. Vrolijk babbelend wandelt hij verder, terwijl ik mijn best doe om hem bij te houden. Gelukkig verwacht hij kennelijk niet al teveel reactie. Ik ben al snel buiten adem en besluit voor de zoveelste keer dat ik moet stoppen met roken.
‘Una mattinata perfetta.’ Een perfecte ochtend voor de paddenstoelen. Het is niet te koud en er staat weinig wind, heerlijk. Het lukt me niet Marco’s blije optimisme te delen. Ik heb al een aantal paddenstoelen gezien langs het pad, grote witte, phallusvormige gele en bosjes bruine kleintjes. Marco keurt ze geen blik waardig.
‘Zijn die niet goed?’ Ik grijp iedere mogelijkheid om op adem te komen met beide handen aan.
‘No, sono matti.’ Het zijn dus ‘gekken’? Paddenstoelen waar je gek van wordt?
In de loop van de ochtend wordt duidelijk dat alle paddenstoelen waar Marco niet zeker van is, ‘matti’ zijn.
Halverwege de berg blijft Marco plotseling stilstaan. Hij legt zijn vinger op zijn lippen en kijkt speurend het pad omhoog. Wat hij hoopt te zien door de mistflarden is mij een raadsel. Langzaam draait hij om zijn as terwijl hij kijkt en luistert. Dan stapt hij van het pad en verdwijnt tussen de bomen. Dit verdient de benaming pad zeker niet. Met een overdosis enthousiasme zou je het nog net een geitenpaadje kunnen noemen. Het gaat steil omhoog, tot aan dat rotsblok waar Marco nu dus opstaat, terwijl ik probeer de doornen uit mijn hand te halen. Dit is dus de route naar zijn strikt geheime plukplek. Toch een beetje trots op het vertrouwen dat hij in me stelt, ploeter ik achter hem aan. De mist trekt op en een zonnestraal valt door de herfstkleuren van het bladerdek. Ik wil het heel graag ontzettend mooi vinden. Als mijn kuiten nou niet zo’n pijn deden.
Marco duwt ondertussen met zijn stok bladeren opzij, terwijl zijn blik van links naar rechts schiet. Al snel slaakt hij een enthousiast kreetje. ‘Porcini.’ De eerste fungi verdwijnen in zijn tas en ook ik raak bevangen door een lichte vorm van paddenstoelenkoorts. Plotseling zie ik overal paddenstoelen. Volgens Marco zijn de mijne nog steeds ‘tutti matti’. Tot ik op een tros gele wijs.
Bijna in extase zakt Marco door zijn knieën en geeft me de schimmels die hij voorzichtig plukt. ‘Galetti, hai trovato galetti.’ Het lijkt erop dat ik de eerste cantharellen heb gevonden.
‘Andata bene?’ Ging het goed? Ik duw Annarita, onze hoogbejaarde buurvrouw de onderhand loodzware tas in de handen. ‘Het was een,’ Ik zoek het juiste woord. ‘Ervaring.’ De modder op mijn schoenen, broek en jas verraadt wat voor ervaring.
Of we nog paddenstoelen gevonden hebben? Ik laat haar het plastic zakje met de buit zien, die Marco eerlijk verdeeld heeft: zes cantharellen en vier porcini.
Marco was wél heel blij met de zes kilo marroni, kastanjes, die hij bij elkaar heeft gesprokkeld.
‘Stasera abbiamo caldaroste.’ Ik heb hem niet durven zeggen dat ik geroosterde kastanjes echt niet lekker vind, Annarita hopelijk wel.