Italia Bella, Het zoete leven in een borgo
Het gekerm van Laura die haar auto uitklimt is hartverscheurend. Nu kreunt Laura wel vaker maar dit keer klinkt het echt ernstig.
‘Gaat het een beetje?’, roep ik van boven. Ze blijft staan, recht langzaam haar rug en kijkt zoekend waar het geroep vandaan kwam. Als ze me eindelijk heeft gelokaliseerd steekt ze een hand op, haar gezicht in een smartelijke grijns.
‘Si, sono a pezzi,’ Ze is helemaal kapot. ‘Lascia stare, laat maar zitten.’
Laura is begin zestig, een meestal vermoeid uitziende vrouw met een weelderige bos donkere krullen, waar het grijs doorheen schemert als ze niet aan het verven toekomt. Ze komt oorspronkelijk uit Genua waar ze, na een nogal avontuurlijke jeugd, jaren als verpleegkundige heeft gewerkt. Nu is ze met pensioen maar toch niet helemaal. Om dichter bij haar twee kinderen en haar kleinkinderen te zijn heeft ze drie jaar geleden ‘het oranje huis’ gekocht met de bedoeling het op te knappen en er samen met een van haar zoons en diens familie te gaan wonen. Die zoon, of mogelijk zijn levensgezellin dat vertelt het verhaal niet, bleef bij nader inzien liever in Bologna. Daardoor leeft Laura nu in haar eentje in een heel groot huis waarvan de restauratie al heel lang duurt en het einde is nog niet in zicht. Dat huis, de restauratie en de onbetrouwbare: aannemer/metselaar/installateur/elektricien (doorhalen wat deze keer niet van toepassing is) zijn de standaard veroorzakers van Laura’s weeklagen. Meestal leiden die er niet toe dat ze ook krom loopt. Omdat ik een betrokken buurman ben en me een beetje zorgen maak, loop ik naar het hek om haar te onderscheppen.
‘Het is allemaal hun schuld’, zegt ze en wijst naar een auto die haar oprit inrijdt. Simone en zijn vrouw Greta stappen uit de zilveren landrover en beginnen lange platte kartonnen dozen uit te laden. Een brede grijns verschijnt op Laura’s gezicht. ‘Het is mijn eigen schuld maar zij zijn de aanleiding. Waarom doen jullie trouwens niet mee?’
Voor ik kan vragen waaraan, staat Greta naast me en duwt drie dozen in mijn handen.
‘Perchè non l’abbiamo invitato, cara.’ Greta zegt het met een schuldbewuste blik mijn kant op. Waarvoor we niet zijn uitgenodigd, is mij nog niet duidelijk. Ik kan Greta net zien over de bovenste laag karton maar dat verhindert haar niet in een langdurig betoog uit te barsten, dat ik maar met moeite kan volgen. De gemeente heeft dit jaar maar zestien kostuums ter beschikking gesteld omdat er iets is met het depot en dus hebben ze keuzes moeten maken en ook al vond iedereen het een heel grappig idee om dit jaar een Nederlander koning te maken, er was natuurlijk te weinig tijd om mij goed Bolognees te leren spreken, in ieder geval voor de toespraak en dus hebben ze besloten om het toch maar bij de oude garde te houden. De kostuums zijn trouwens ook minder mooi dan vorig jaar.
Bij de tweede keer ‘kostuums’ begint heel langzaam een honderd Lire stuk in mijn brein te vallen. Het is volgende week Carnevale in Vergato. In Nederland eindigt carnaval op Aswoensdag maar in Italië hebben ze natuurlijk een goed verhaal om vier dagen langer door te gaan. Iets met de heilige Ambrosius die vier dagen te laat in Milaan aankwam waardoor die arme Milanezen dus door móesten gaan met Carnevale vieren. In Vergato wordt Carnevale ieder jaar gevierd op de zaterdag na Aswoensdag. De Re, de koning, van het carnaval komt traditioneel uit Casigno of uit ‘da Su, daarboven’, het hoger gelegen deel van Vergato. Omdat dit Italië is opent de koning met zijn gevolg het Carnevale met een toespraak gevolgd door een aantal zestiende-eeuwse dansen. Daarna bestaat zijn functie voornamelijk uit het volschenken van heel veel plastic bekertjes met rode wijn uit een damigiano, een 52 literfles gevuld met rode wijn. Vorig jaar was Simone de koning. Het leek hem een goed idee om mij als zijn opvolger voor te dragen. Opgelucht stel ik vast dat hij die eer heeft overgelaten aan een ander lid van het gezelschap. De koning kan overigens ook heel goed een vrouw zijn, zolang ze maar een geschminkte snor heeft.
Ik draag de dozen met de kostuums de trap op en probeer tegelijkertijd aan Greta uit te leggen dat ik het natuurlijk jammer vind dat ik niet mee kon doen, maar dat ze zich absoluut niet schuldig hoeft te voelen. Die dansen zijn namelijk best wel een dingetje en ik ben net zo lief toeschouwer. Terwijl Laura me wijst waar de kostuums naartoe moeten, rekt ze zich nog een keer uit. Ze heeft nog steeds een gelukzalige blik in haar ogen.
‘Amo ballare anche se mi distrugge.’ Ze is dol op dansen ook al gaat ze er kapot aan.’
Vier dagen later kijk ik tevreden van de zijlijn toe hoe ze over het plein zwiert samen met de hele hofhouding. Ik heb haar nog nooit zo gelukkig gezien.