Luce schiet voor mij uit en blijft stilstaan bij de grote herdershond van de buren. Zodra die aanslaat, is ze weer weg. Het is kil. Ik loop door de laaghangende wolken en hoop dat ik er vijfhonderd meter verder net bovenuit kom. Net na de begraafplaats vang ik de eerste zonnestralen. Twee mensen lopen me tegemoet. De vrouw in de oranje jas herken ik niet direct. Maar de man in het roze jack en de kniebroek is onmiskenbaar Falco. Die korte broeken houdt hij, heel on-Italiaans vol tot eind november.
‘Ma non ci credo. Sul serio, non ci credo, Niet te geloven. Serieus, niet te geloven.’ De tekst kan eigenlijk alleen van hem komen.
Falco woont in het huis dat tegen onze toren is aangebouwd. Het is dus veel nieuwer dan dat van ons, zeker één eeuw. Falco is niet de meest sociale bewoner van de borgo. Zo zal hij op het jaarlijkse feest van de borgo altijd een afspraak hebben waar hij niet onderuit kan. Als ik hem bij toeval tegen het lijf loop in de tuin of zo, dan blijft de communicatie meestal beperkt tot een ‘ciao, buongiorno’.
Dat is al een grote vooruitgang. Toen we hier net twee maanden woonden, heeft hij flink uitgepakt over onze hond Luce, die door de borgo aan het struinen was.
‘Di solito non lasci i cani girare senza guinzaglio.’ Vrij vertaald: ‘houd je hond aan de riem’. Falco is net zo dol op honden als op nieuwe buren. In de loop der tijd is het vertrouwen gelukkig gegroeid en kunnen we over praktische zaken prima overleggen, maar hij blijft afstandelijk en dat is natuurlijk prima.
De enige reden dat dit een beetje steekt is dat hij ook schrijver is. Ik heb een novelle en een essay van hem gelezen. Het eerste ging over een kleine boer die zijn podere, zijn boerderij verliest en het tweede over graan dat groeit. Niet mijn onderwerpen maar hij kan wel schrijven. Hij wil er alleen absoluut niet over praten.
Falco’s moeder woont in een nieuwer huis aan de overkant van de Strada provinciale. Kennelijk delen ze hun beperkte behoefte aan communicatie. Zij heeft tot nu toe alleen haar hand naar mij opgestoken. Zelfs een ‘Ciao’ was kennelijk teveel gevraagd.
‘Cinque cartelli, non ci credo.’ Vijf bordjes? Falco’s ongeloof is bijna tastbaar.
‘In fatto ho contato sei.’ De moeder van Falco -want die was het- heeft er zelfs zes geteld. Pas als Luce langs ze loopt en even tegen Falco’s been strijkt, krijgen ze mij in de gaten. Ze groeten zo kort mogelijk en verdwijnen om de hoek.
Tien meter verder staat Luce naar iets te blaffen, links van de weg, waar alleen maar niet bijgehouden wildernis is. Ze blaft niet zo vaak en als ze het doet is het meestal naar zaken die ergens staan, waar ze volgens haar niet thuishoren: een tractor op haar grasveld, hooibalen waar ze gisteren nog niet lagen, dat soort dingen.
Dit keer is het een stevige houten paal met een plastic waarschuwingsbordje eraan vastgespijkerd. Area Videosorvegliata, zwarte letters op geel en eronder kleiner een wetstekst. Dit gebied staat onder camerabewaking.
Nu zijn Italianen in het algemeen dol op dit soort bordjes en de bewoners van de Poggio in het bijzonder. De Poggio is de verzameling huizen boven onze borgo.
Dit bordje is verplicht, als je écht een camera hebt hangen die opnames maakt. Maar Italianen zouden geen Italianen zijn als ze de mogelijkheden van deze waarschuwing niet meteen doorzagen en met beide handen aangrepen. Dus hangen ze bij ons op: huizen, het kerkje, het geitenveldje en de ingang van de begraafplaats. Ik weet absoluut zeker dat op geen van die plekken een videocamera hangt, laat staan één die de opnames ook nog bewaart.
De volgende honderd meter omhoog zijn bijna surrealistisch. Iedere 25 meter staat een bordje langs de weg, alsof dit stuk totaal verwilderde en nauwelijks begaanbaar bos, waar alles met prikkels en stekels weelderig tiert, de nationale bank is. Waarom? De moeder van Falco had trouwens gelijk: het zijn er zes.
Terug in de borgo klop ik aan bij Annarita, onze tachtigjarige buurvrouw, die immers altijd alles weet. Ik moet weten wat hier aan de hand is. Het kost wat moeite haar uit te leggen over welk stuk bos ik het precies heb.
‘Oh je bedoelt de Bosco van Sergio.’ Ik ken Sergio niet, ik weet alleen van zijn bestaan, omdat hij zes honden heeft die altijd allemaal aanslaan als Luce langsloopt.
Ik knik, het zal wel als Annarita het zegt. ‘Volgens Sergio worden alle truffels die in dat stuk bos groeien, gestolen door illegale truffelaars.’
‘Zitten daar zoveel truffels dan?’ Annarita haalt haar schouders op en toont een bijna Monalisa glimlach.
‘Geen idee, ik weet alleen dat Sergio daar de afgelopen twintig jaar nog niet een truffel heeft gevonden. Maar hoop doet leven.’ Ze schenkt me een glaasje nocino in.
‘Sergio zelf moet er in ieder geval van overtuigd zijn.’
De volgende ochtend zie ik dat hij óók aan de onderkant van het perceel, langs de SP met bordjes heeft gestrooid.
Bij de ijzerhandel zie ik ze hangen. Ze kosten vijftien Euro per stuk